Meijer Marcus Roest (1821-1889), de eerste conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana, waar Jaap Meijer enorm veel energie in stak, niet in het minst omdat hij er naar eigen mening definitief in afrekende met Leo Fuks. Mij bracht hij daarmee af en toe in een pijnlijke situatie, maar tegelijkertijd was ik hierdoor gedwongen me intens te verdiepen in de oergeschiedenis van de Rosenthaliana. In 1981 verscheen de eerste aflevering van de in eigen beheer uitgegeven reeks Balans der ballingschap over de oudste fase van de historiografie der joden in Nederland, en weer werd er enorm veel bronnenmateriaal uit de Rosenthaliana tot spreken gebracht. Het volgende jaar was dat van Meijers zeventigste verjaardag. Lea Dasberg speelde het klaar, in nauwe samenwerking met Jonathan Cohen, een fraaie feestbundel uit te geven, waarin ik Meijers bibliografie van joodse geschriften verzorgde. Overigens niet zonder overleg met de jubilaris, die af en toe probeerde censuur uit te oefenen - in zijn ogen minder geslaagde artikelen wilde hij er eigenlijk niet in hebben. Ik heb daar nooit aan toegegeven, hoewel ik hem er soms van verdenk, dat een aantal met J.M. gesigneerde artikelen, die volgens Jaap van Jozeph Melkman/Mich-man waren, op die manier zijn weggewerkt. Een interessant probleem was, of ik ook de joodse poëzie van zijn alter ego Saul van Messel moest opnemen. Dat dit probleempje hem boeide, blijkt uit een briefje van 26 augustus 1982:
'Voor Drenthe/Maandblad schreef ik voor het eerst poë
15