NAWOORD
De verschijning van deze verhalen en sprookjes is eigenlijk iets ongewoons. Het gebeurt immers zelden of nooit, dat men de producten van een veertienjarige geest en een veertienjarig hart publicatie waardig keurt. Een veertienjarige kan veelbelovend en begaafd zijn, uitermate gevoelig, intelligent en vol warme liefde en begrip, maar zelden of nooit zijn de artistieke uitingen van een zo jeugdige mens — tenzij het om een wonderkind gaat — rijp en gaaf genoeg om aan de openbaarheid te worden prijsgegeven.
Ware Anne Frank in leven gebleven, dan zou ze deze eerste moeizaam gewrochte geesteskinderen ergens in een laatje hebben gesloten en er zo nu en dan met een vertederde glimlach naar hebben gekeken. Het zou ermee gegaan zijn als met alle eerstelingen van begaafde mensen; ze zouden zijn geworden herinneringen aan een tijd, waarin de opgroeiende mens hevig leeft en waarneemt, diep voelt en lijdt, afscheid moet nemen van het kind-zijn, maar nog niet genoeg heeft ervaren en doorleefd om zich onder de volwassenen te scharen. Het bittere lot heeft gewild, dat Anne Franks eerstelingen tevens haar zwanezang waren. En daarom is het juist en goed en verantwoord, dat ze toegankelijk worden gemaakt voor de
62