Kaatje is ons buurmeisje en als ik door het raam naar buiten kijk, kan ik, als het mooi weer is, Kaatje in de tuin zien spelen. Kaatje heeft een wijnrood fluwelen jurk voor ’s Zondags en een katoentje voor de week; ze heeft vlasblond haar met muizenstaartjes en helder blauwe ogen. Kaatje heeft ook een lieve moeder, maar geen vader meer. De moeder is wasvrouw; overdag is ze soms weg, om voor andere mensen de woningen schoon te houden, en ’s avonds doet ze thuis voor haar „huizen” de was. Laat klopt ze vaak nog de kleedjes en hangt rijen was aan de lijntjes. Kaatje heeft wel zes broertjes en zusjes. Een kleine schreeuwlelijk is er ook bij, die zich aan de rokken van het elfjarige zusje vastklemt, als moeder „bedtijd” roept.
4i