dietjes en die vrienden wonen in haar bloemenhartje”.
„Het klokje is toch ook een leuk bloemetje?”
„Ja, maar niet zo opvallend als een roosje en dat trekt jammer genoeg de meeste mensen aan!”
„Maar ik voel me ook vaak alleen en wil bij andere mensen zijn; is dat niet goed?”
„Dat heeft daar niets mee te maken, Eva. Als jij later ouder bent, zul je zelf het liedje in je hart wel horen zingen, dat weet ik zeker”.
„Ga dan verder met je verhaal, lief elfje; ik vind jou en je verhaaltje heel mooi”.
„Goed, ik ga verder. Kijk eens omhoog!” Met haar kleine vinger wees het elfje omhoog naar eenh eel grote, statige kastanjeboom.
„Deze boom is indrukwekkend, is het niet?”
„O ja, wat is hij groot; hoe oud zou hij zijn?”
„Die is zeker meer dan honderd vijftig jaar, maarhi] is nog mooi recht en voelt zich ook niet oud. Deze kastanje wordt door iedereen om zijn sterkte bewonderd en dat hij sterk is bewijst wel zijn onverschilligheid voor al die bewondering. Hij duldt niemand boven zich en is in alles egoïstisch en onverschillig. Als hij maar leeft is het andere van niet veel belang meer; hij ziet er uit, deze kastanje, of hi] zo gul is en voor ieder een steun. Maar zo kan men zich toch erg vergissen. Die kastanje is blij als niemand met