II juni 1960
Mijn allerliefste Bep en kinders,
Nu voel ik pas goed hoe sterk we wel met elkaar verbonden zijn, hoe lief en flink jullie zijn. Wat zal het moeilijk voor jullie zijn, en voor elk van jullie op de eigen manier, het hoofd te bieden aan onbegrip, aan kletspraat, aan alles wat nu op jullie af stormt. Gelukkig hebben de mensen sinds de oorlog geleerd, dat het niet altijd een schande is om in de gevangenis te zitten. En gelukkig kennen jullie papa goed genoeg, en kennen ook zijn vrienden en bekenden hem goed genoeg, om te weten dat hij steeds rechtuit door het leven is gegaan, en dat zal blijven doen! Jij zult nu wel eerstdaags bij me op bezoek mogen, Bep. Wat is die gedachte heerlijk, hè. Ik moet lachen en krijg ook tranen in de ogen van blijdschap als ik eraan denk. En dan zullen jullie, m'n kinders, toch ook wel eens gauw mogen komen. En oma misschien ook wel een keertje (wanneer komt ze terug van vakantie?) Ze zal wel schrikken, maar ze is een ouwe taaie, die na het leven met oom Henk en wat daarna gebeurd is in Ravensbrück, ook nu de tanden op elkaar zal zetten. Ze zal in de toekomst wel vaak bij jullie zijn, dat weet ik zeker.
Ik heb net gelucht, heerlijk in het zonnetje. Door een of andere ambtenaar werd me gevraagd of ik rookte, en heb nee gezegd. Het is nu de derde dag dat ik niet meer rook (al had ik er vaak gelegenheid toe) en daar, naar allerlei wijzen beweren, de derde dag de moeilijkste is, is de situatie hoopvol.
Zoeven is me gezegd, dat drie leden van het gezin samen eens per week een kwartier op bezoek mogen. Bezoekdag èn uur moet jij aanvragen, Bep. Dan krijg je bericht.
Hoe is het met Mimi? Verwacht ze toch weer jon
30