32 DE ECONOMISCHE TOESTAND.
te bezitten, toen het betrof eene concessie voor een Ijzeren Spoorweg tusschen Amsterdam en Rotterdam.
Terwijl het stoomwezen zich stormenderhand zijn overheerschende plaats in het vervoer veroverde, wordt het te Amsterdam als een gewichtig voordeel voor de scheepvaart aangemerkt, als in 1852 de Jaagdienst langs het Noord-Hollandsche kanaal voor zes jaren gegund wordt aan Jacob Kruyer, in de Zijpe, voor ƒ 0.515 per paard en per uur. Het was echter te geef. In 1854 moest deze dienst opnieuw worden aanbesteed voor ƒ 0.65 per uur en per paard en wel voor den tijd van 10 jaren.
Een concessie voor een stoomsleepdienst werd twee jaren daarna nog van de hand gewezen, wegens moeilijkheden met de omliggende Waterschappen.
Van uit Den Haag wil men Amsterdam een verbeterd Noord-Hollandsch kanaal opdringen. Nu komt de Kamer van Koophandel in verzet. Dit is haar te veel. Als de Minister van Binnenlandsche Zaken, Simons, haar op 12 September 1856 verwijt, „dat zij weinig prijs schijnt te stellen op de pogingen, die de regeering wil aanwenden, tot verbetering der gemeenschap van Amsterdam met de zee,” antwoordt zij in een korte, maar helder