van de deeling der gelatenheid: hij durft niet. Voor de tienduizendste maal minstens is hij vanmorgen zoo de deur uitgegaan, in de steeds vager verwachting te zullen slagen: hij durft niet. Vanavond zal hij doodmoe thuiskomen, na slecht en keurig te zijn uitgeweest, na slecht en keurig te hebben gegeten, en in de verlatenheid van zijn kamertje zal hij zijn kleeren bekijken. Zijn ongekreukte vest, zijn smetteloos gebleven boordje, zijn strakke, als van de pers gekomen broek-vouwen, tot zelfs zijn nog versch-glanzende schoenen die hij geen oogen-blik heeft kunnen vergeten. Dat alles zal hij, heimelijk, en gemelijk, bezien, eer hij het wegbergt, en weer slapen gaat. Maar dan toch ook met iets van den blik van het jonge meisje, dat haar prachtige, met zooveel inspanning bedachte baljapon bekijkt, die niets, niets heeft opgebracht.
Geen enkel verrukkelijk, geliefkoosd, aangebeden kreukje.
Geen enkelen dans.
1
61