DETERMINATIE.
Tot in den theetuin van het dwerg-cafétje, aan het kleine, maar lekkere lichte, soms stralend lichte zeetje, tot daar, in de slechte stoelen, by de slechte consumptie in de zalige zomer-ochtendlucht, begeleidt ons de heerlijke hartstocht, die Adam misschien beroemder heeft gemaakt dan zijn val: hij gaf hen allen namen. Niet dat hij zoo bizonder opvallend is, die grijzende veertiger naast ons tafeltje, alleen, en een beetje in zichzelf weggezakt in dat lichte vacantie-tumult van flapperend modeloksel om naakte halzen, en verdere zakelijk-open jeugd-etaleering aan rekstok en schommel door winkeljufs en naaistertjes. Maar heeft dan ook Adam niet de Lama zijn naam gegeven even juist en vastbesloten als aan het schitterende gevogelte gelijk een voor hem levenden wereldtooi? Nu, heelemaal een Lama is het niet, ons vraagstuk, al schijnt hij het „Lamah” tot wanhoop toe in zijn maar schijnbaar verborgen hart te dragen. Maar in
59