mich noch zwei-und-zwanzig Mahl aus-einandersetzen!”
Ik stak mijn hand op, tot groet, en tot behoorlijk bewijs van ontvangst, voor de goede orde. „Noch sind die Tagen der Rosen’’ speelde de muziek.
Ja, wat moet men ervan zeggen? Als hij mij dat na kon roepen, ook al vièl hij — dan was dat toch ook eigenlijk wel zoo?
53