LAND VAN BELOFTE.
Tegenover het kroegje, waar wij pleisteren, staat het enorme oude graanpakhuis, hoog boven de lange dorpsknecht uit-gebouwd. Een kolossaal dier, waartegen hij gemakkelijk en speelsch geleund staat, in het smakelijk bewustzijn van zijn macht. Hij kruipt in zijn venstergaten, hij klimt op zijn trap-wervels, hij stouwt erin en hij sleept eruit naar voren wat hij wil; dienstbaar is het, en hij, hij leeft, en heerscht.
In die speelschheid staat hij; bijna zou hg gaan wiegen: stil uur van een stillen tijd; energie te over. In zijn sensueele witte vel glimlach van spierkrachtig zelfvertrouwen, van een beetje dierlijke stoeizucht die niet vies is van een knauwtje. Hij bijt voorloopig wat op zijn pruim; ergens boven aanzijn hoofd zweeft nog iets van een pet Hij daagt de mogelijkheden van de wereld uit, en de wereld neemt
34