DRIJFZAND.
Aan het oude walletje met de oude huizen van het oude vervallen zee-plaatsje, dat alleen nog maar wat leven krijgt van den verkeers-doortocht aan den grooten straatweg. Diep in den bouw van het stadje, geraamten van volle welstandshuizen met krap-burgerlijk leven daarbinnen — wat staan wij daar opeens met onze kerngevoelens zwaar ingeschakeld. In die menschelijkheid van het land, die onwetend bleef, en uitziet en niet verwerpt, en nog vriendelijk kijken kan naar het stukje geloof, dat voor hèn alleen maar wat veel materie is.
Aarzelend staan wij — en ruiken in ontmoete blikken en vormen, de twijfelachtig-zoete lucht van den vrede dezer onwetendheid.
Staan wij, aan het oude walletje.
Staan wij iet-wat gedoken? Staan wij — vast aan de oude aarde.
Dat is een gevaarlijke stemming, mijn vrienden ____
29