DE MUZIKANTEN.
Een beetje achteraf, gelijk het hen voegt, gedrongen tusschen een palingkraampje en een koekstal. Geen zweem van beur-zensnijkunst, geen opvallend bruutheidje van den moordenaar, geen groefje in de koppen van een buitensporig zedenleven. Vijf doodfatsoenlijke jongens hebben afgesproken, in hun niet heelemaal nieuw meer Zondagsche pakjes en met hun Zondagsche petten op, een beetje dragelijke muziek te maken, en de gevaarlijke uitkomst af te wachten van de statistiek omtrent de bovenmenschelijke billijkheid der kermis-gangers, die immers ongevraagd geleverd krijgen zonder wettelijk verplicht te zijn tot betaling. Daar zij zich zelfwijs maken, de kermisgangers, dat het voortplantingsvermogen van de lucht hen deze waar levert, en dat het voortplantingsvermogen van de lucht hen immers geen kwitantie aanbiedt.
15