vaardigheid op haar afgerichte telganger naar voren; de schimmels waren in zwang, van de zeven paarden hier waren vier prachtige grijsgestippelde beesten. „O,” lachte zij, ,,nu mijn geleerde bruidegom hier is, mag ik daarvan niet spreken. En een bruid is veel te gelukkig om fouten te zien.” „Hanna doet wat haar past,” zei Esther, ,,als zij gister nog gebreken in de wereld zag, moet zij die vandaag toch vergeten zijn.”
Men kon het lachen niet laten om de ironie en om de twee verschillende vormen daarvan bij de beide meisjes, maar men zou den volledigen grond van zijn plezier nooit hebben kunnen uiteenzetten. De dochters van den Opperparnas waren ongekend vrijmoedig voor hen; Simcha en Liebermann lachten zacht en warm om die aanvulling en versterking van den eigen geest. Abigail en Gentil, haar vijftienjarig aanhangsel, een rossige dikzak met zomersproeten en een plat neusje, dochter van de weduwe van Rabbi Schönmann, schoten daarbij altijd in een dankbaren en eerbiedigen lach; maar voor de beide Christenen waren Esther en Hanna onthutsende orakels. Het waren Johann, van Wilhelm den scheepsbouwer, met de Joden bevriend door dien zij voor de Joodsche kooplieden veel booten maakten en herstelden, en Friedrich dien men van Münster noemde; zijn vader was Bürmeister en dus ambtgenoot van Egebreth den Jood, die burgemeester van de onderstad Sint Laurentius was. Beide jongens waren op Joodsche meisjes heimelijk verliefd en wisten nog niet of zij ooit daarin hun doel zouden bereiken; zij hadden elkander wel hun voornemen toevertrouwd om Jood te worden als het niet anders ging, maar wisten wel dat het geen eenvoudige onderneming was.
„Nu Reb Liebermann,” zei Johann, die de klacht van den kleinen kramer had gehoord al had Reb Salzmann ze met van hem afgewend hoofd uitgesproken, „als ik Bisschop Hermann van Keulen was, zou ik vandaag nog vijfhonderd gewapende mannen naar dien Heer ginds sturen, om hem voor altoos af te leeren, een kleinen koopman te mishandelen die op zijn goed komt om zijn geld te vragen.”
Zijn woorden werkten niet meer bij Liebermann uit dan dat 48