..Nou is de ganze boel verschteertt....," zei-ie luid genoeg om het Karei te doen hooren.
Ouwe Beem zag de anderen zacht lachen van verheuging om de levendigheid der te komen hatelijkheden, en hij zag bit-ter-glimlachend naar Lion, spijtig om de nieuwe versarring van zijn feeststemming.
„Waaromme dann'f” vroeg Joede met opzet om weer treitei uit te lokken.
„Nou, dan is de Malleg Hamówes (doods-engel) d’r om-mers....” zei Lion, „as hij d’r iss, dan is de soten (satan) in huis gekomenn....”
Een ingehouden lachen zoemde onder de slagers; hier en daar schudde er een zijn hoofd, om dat verdachte plezier af te weren, maar na een hlik naar de anderen, glimlachte hij ook maar, zonder lust tot verder verzet. Karei hleef roerloos gedoken zitten, zonder opzien of voornemen om heen te gaan. Met een enkel hoofdschudden bedankte hij op Jette’s vraag wat hij gebruiken zou. Ouwe Beem schoof een eindje met z"n stoel vooruit en begon een praatje met hem over zijn leeftijd: hij was toch al verder dan hij, niet? Ja! dat meende-ie ook. Stil-woedend schuinden de oogen der neven Rosen-steins naar hem heen en de oude Izak, even uitgehoest, protesteerde, in zijn heerschzuchtige knechting van alle genegenheden, tegen Beem, door naar zijn zoons te brommen: „Ik zou zoo’n soten in ’t zwart werachtig niet binnenlaten.” Maar Beem gaf geen antwoord; de vrouwen praatten zacht met elkaar over de erfelijk-gehate Rosensteins, en in hun steeds heftiger debatten, met veel steeds luider verdedigde meeningen. hadden de slagers en kooplui hem niet gehoord. Hartog Spier schoof dichter bij hen; hij zweeg nog, met naar hun zij luisterend overgenegen hoofd, en nog altijd als een groote. die zich naar het volk onderzoekend neerbuigt.
Doch de begeerte, zich in hun politiek gesprek te mengen, zijn rauwe felheden tusschen hen te slaan met verrukkelijken hartstocht, begon zijn houding van eenlijken trots al te ondergraven. Nu en dan deed een vrouw een domme vraag over de besproken Oost-Europeescbe Joden-vervolgingen;
87