DEN anderen da", blij met zijn vier als gevonden rijksdaalders van de boodschap met Hartog Spier terug, besprak Joop nog eens met Grietje, boe weer tot slachten te kunnen komen. Zij vertelde hem dat Simon de Leeuw, Moos’ ontslagen knecht, er weer geweest was om er met hem over te onderhandelen, samen te gaan doen. Maar Joop, hoewel hij wist, dat Simon een paar beesten op crediet zou kunnen krijgen, wanhoopte aan verder slagen, omdat zijn vennootschap met Simon dat crediet zou vernietigen. Grietje die zich aan de vaagste kans op brood vastklemde, zag in dat steeds verschuiven en weer opnieuw uitstellen van die overwegingen zijn diepere moedeloosheid en ried hem dringender af. verder moeite te doen om zijn zaak alleen op de heen te houden. Toch. hoewel hij wist. dat ze gelijk had. schoot hij nog eens op de stad af om honderd gulden los te krijgen, daar hij een nog grooter tegenzin had in het gelijk opdeelen van een onzeker winstje.
Toen-ie van z'n oom Sam, daar die elke week aan hem te kort was gekomen, niets meer loskrijgeti kon, was-ie naar de Hulpbank gegaan: daar had hij met twee moeizaam opgegraven borgen weer geld gekregen. Maar in den zomertijd waren de zorgen der te zware afbetalingen ondragelijk geworden, en eindelijk moesten ook «laar zijn laatste borgen bijpassen.
Voor het laatst slofte hij nog eens naar Mr. van Lier, den directeur der rentelooze voorschotbank, een onderneming van de vrijmetselaarsloge. Hij wist bijna zeker, dat het vergeefs was: zonder borgen kreeg niemand geld: hij rekende alleen nog wat op zijn flinke mannelijke bespraaktheid, want hij zou daarmee dezen keer hij Van Lier in alle heftigheid van zijn benauwenis aandringen. Maar bij het groote huis gekomen, beklom hem opeens weer de angst: god wat deed-ie eigenlijk? Onzin, geen greintje kans was d'r, as-ie daar in zijn eentje aankwam om centen te halen.... wat was d r an te doen....? hij ging met zijn zoodje naar de Schans....
207