„Nou, zèg maar, zèg maar....” draalde Joede, „zeg maar wat ’t wezen moet, ‘k weet niet of ’t elleke nacht noodig iss.... maar vanzellef wij hebben onze zaken.... wij hebben ’t nou "n paar nachten om de beurte gedaan, maar dat gaat niet goett.... zèg maarr....’"
,,'k Zal "t je kort en bondig zeggen,” zei Joop, „’k moet drie gulden voor een nacht hebben, maar minder doe ’k ’t niet, al ben ’k geen waker van beroep....”
„Drie gulden,” herhaalde Joede zuur, „nou, maar daar zuw-we geen kwestie over maken.... dat komt wel in orde, mien Vader moet toch ’n waker hehbenn, bij kan toch niet alleenig blijven.... nou laawe dan maar afspreken, da’j komt van-nachtt.... is ’t goed?”
„Afgesproken,” zei Joop, blij met z’n kans op geld voor eten. Maar Joede bleef staan, om nog eens te herhalen; soms bleven ze een uur staan zeuren, tot men met beleedi-gingen ben van zich dreef. „Kijk, de dokter heeft gezegtt, Vader kan nog wel ’n heel poosje zoo liggenn.... vanzellef d’r is niet veel hoop meer, menschelijkerwijze gesprokenn, maar as God will.... is niet waar.... allemaale maar gekheitt.... we zullen je niet beknibbelenn is ’t niet waarr.... ’t is geen handell en je bent geen waker van beroep, maar we zullen je drie zoeven (gulden) voor je nacht gevenn.... je bent ook iedereen niett....”
„’k Wil niks geschonken hebben Joede,” maakte Joop af. „a’j ’t te veel vindt, dan moe’j ’t maar zeggen, maar ’k doe ’t niet minder....”
„Nee godbewaarr,” lijmde Joede, „daarom niett, niet om je te beleedigenn, maar "k wil maar zoo zeggenn.... ’t is geen handel, is ’t niet w'aarr....”
Zanikend drentelscbuifelde bij naast Joop mee tot voor diens huis en bleef daar nog een kwartier hem vasthouden met zijn herhalingen. Hij vond ’t veel, drie gulden per nacht, maar daar-ie niet knibbelen durfde, wou-ie dan toch het genot van royaal te betalen, door dat Joop dikwijls te doen hooren. Maar Joop weerde bet hardnekkig af. bang dat ze ’m toch anders met een of andere streek minder zouden ge-
138