most die nar toch, dacht hij, vol geprikkelde verwachting; god, die had wat buitengewoons op zijn hart, jazeker, geen twijfel an.... En Moos, met z’n hoed in den nek. en een armzwaai langs Sam’s gezicht, blikte de kamer rond met oogen die langzaam volgezwolgen schitterden van voldoenings opgewondenheid.
„Kom mee!” riep hij.
„Mee?” vroeg Sam.
„Ja, naar de andere kamer, ’k moet jou hebben, 'k moet jou hébben kerel. Verdomme,” beval hij, „as 'k zeg, koin mee, kom dan mee!"
„Ik koome al!” zei Sam, lachend van zenuwachtige nieuwsgierigheid, „kérel wat moe’j toch!”
„Kom nou maar hier door!” riep Moos, en daar de dientafel, om aan dien kant door te hollen, te dicht hij de keukendeur stond, duwde hij hem den gewonen zij-ingang door. Wild drongen ze langs de stoelen heen de gang door, waar zij een groepje mannen: de jonge Rebbe, het kerkbestuur met Mr. van Lier, voorbijrenden.
„Moe’k gaan zitten?" vroeg Sam, zijn spanning niet langer meester, toen ze in de kamer stonden achter de plaats.
„Moet jij weten,” zei Moos. „zeg. weet je wel, wa’k wil?” „Nou dan?”
„’k Héb wat voor je.... zet je glas eventjes neer!”
„Jij hebt wat voor mij?”
„Raad es, raad es! godverdomme!”
„Och god, kerel,” aarzelde Sam nerveus, „och god.... ik wéét ’t niet.... een —.”
,,’n Kalle!” kreet Moos met ingehouden verrukking en gaf een bons op tafel en een duw tegen zijn neefs horst, dat die achteruit waggelde.
,,’n Kalle?” vroeg Sam zenuwachtig ongeloovig.
„Bij godallemachtig! 'n kalle voor jou!”
„Je bent gék.... jij een kalle voor mij....? och kom....”
,,'n Kalle met centen!” riep Moos, doller nog, nu hij achter Sam’s aarzelend ongeloof een overvolle ingenomenheid merkte.
100