78 SAM: GOUDSMIT
lichamên heen van hen, die begrepen. De wereld was niet tegen te houen. De wereld most zijn beloop hebben. — Later, later zou de jongen dan misschien toch wel weten, waarom dit vanmorgen had moeten gebeuren. Dan zou zijn jongen groot zijn, en sterk en bewust. En hem niets verwijten. En zijn vriend zijn. O, zijn vriend zijn in het begrip van al deze vloekbaarheid. En helpen met zijn kleine kracht, voor een betere wereld te vechten.
Neen, het kon niet anders; hij moest hem daar laten, in die vreemdheid, in dat eerste barre verdriet van zijn kinderangst. En zeif moedig zijn, en volharden, doorzetten, voortgaan, voortgaan naar huis.
Hij dacht nog even met een diep-indringende innigheid aan zijn jongen, in wat kalmer ondergaan en doorproeven van de pijn, zuchtend, smakkend met zijn mond, als in een zware aanvaarding.
En om niet kinderachtig te doen, begon hij op den weg in de morgenfrissche lucht, met zijn valsche, bijna doorschreide geluid, zacht voor zich zelve heen, een deuntje te neurieën, een deuntje van iederen dag, — een deuntje van de Internationale.
Maart 1911.