174 SAM: GOUDSMIT
gelijkstellende verteedering. Jaapie bewoog even, maar gaf geen antwoord. Hij had te veel pijn om zich nu te kunnen verzoenen; hij voelde nergens uitkomst tegen de wereld, die hem in zijn sidderend-naderende omhelzing teruggestooten en verslagen had; hij was grenzeloos bekommerd om zijn vader en zijn moeder en om zichzelf, en dook zijn schokkende hoofd dieper in de vodden, waarvan het krieuwelende vuil klitte aan zijn nat-heete gezicht.
Joede bleef stil staan. ,,Moet je niet opstaan Jaap?” vroeg hij nog eens, ,,en je gezicht afvegen? en naar
binnen gaan?”____Hij zag het kind neen schudden en
wendde zich af en bleef staan en scheen een oogenblik niet te kunnen voortbewegen. In zijn hoofd drong nu binnen alle diep-donkere wezenlijkheid der dingen en het was alsof hij zich voelde volloopen met een doorpijnend vocht, van ontstellende en brekende droefenis, dat overal in het stilkrimpende lijf binnenvloeide, als een zwaar bevangende doodelijkheid. En hij vond als eenig overblijvende gedachte het voornemen, om Jaapie, zoo gauw het mogelijk was, alle vriendschap en alle warmte te geven, waarmee hij hem van zijn spijt en zijn boetwilligheid kon verzekeren, hem en zichzelven en den anderen aldus troostend en vergoedend voor het leed, dat de tafel hen had aangedaan, door hen vandaag niet te hebben rijk gemaakt.