89
goed, heèl goed, hadden ze det 'eheurd? Vooruitschuivend met z’n stoel, vertelde-ie 't rond, liet de omzitten den lachen en hoofdknikken naar Beem, zacht genietend. Maar de bijeengebogenen weken dadelijk weer vaneen, lachloos teruggaand om Hartog Spier, Lion's broer, die binnenkwam, door te laten naar den jarige.
Vandaag tot heer verdeftigd, z'n vervuilde veehan-delaarskleeren vergeten, leefde Hartog in den roes van zijn grootheidswaan. Met stil-voorname breede schreden stapte hij binnen, den sensueelen kop met glanzenden cylinder 'hoog en achteruit, en .zijn donker-hartstochtelijke, diepweg gloeierende oogen zwenkten in een gemakkelijke monstering in hun kassen rond, de hoofden langs de groepende gasten, als driest, als in de verzekering dat maar weinig kostelijke woorden als zeldzaam edelgoed het lage volkje vandaag van hem zou krijgen toegeworpen. Ouwe Beem en z’n vrouw gaf hij elk een hand, terwijl .zijn mond van dikke lippen den gelukwensch gromde, kort en met ingehouden snauwtoon, tusschen gemeenzaamheid en koelheid in, 'heet-begeerig naar een opvallende houding en bang die te verspelen. Dan keerde hij zich naar Jette en de jongens, en terwijl hij met als hevig ontroerd, 'beweegloos gezicht bleef staan, gebaarde hij met z'n arm, licht hijgend, eenige .malen, bij de in moeilijk Hollandsch uitgesproken wensch. Achter zich zoekend, streek-ie z'n jasslippen op en ging .zitten, schoof den hoed even achterover en plukte in zijn kort-ruigen grijs-bruinen baard, strak en besloten voor-loopig te zwijgen; doch daar hij zich in dat voornemen bekeken meende, werd hij zenuwachtig-verlegen. Zonder waarnemen der figuren weken z'n blikken nu en dan zijlings uit, dofmoe glinsterend van verdoken heftig leven, naar de rumoerende of zachtnasaal gonzende groepjes in de nu overvolle, benauwde receptiekamer.
In den morgen vol herinneringen aan hier en daar