45
Sam zette 't luik voor 't winkelraam en liet de gordijnen neer.
Toen trokken ze langzaam af naar de stegen en zijstraatjes, lollend liedjes van joden'haat zingend.
„Nah!" riep ’n jongen, „de gordienen bin noa beneden, nou bin ze allemoale dood!"
Kleinen lachten luid, schokkend van den verrukke-lijken haat; de grooten glimlachten even, tegen elkaar alleen.
Doodstil, maar als met een nagejouw van kleine grauwe hartstochtjes, lag weer de straat; twee risjes smal-lage, schrompele huisjes onder nurks-grijze lucht.