,,Noh,r troostte moeder, „noh, dat is ook zoo, maar me kan toch voor z’n ouwers daarom wat over hebbe, niet?”
„Nou mot alles vergeve weze,” deed Rachel ’n gelukkige woordenvondst, „nou motte jullie niet langer vechte, me dunk vader is toch tevrede nou.”
„Nou ja, dat is ook waar,” zei moeder, „god zij geloofd en gedank, dat je toegeef kind.”
„We motte nou maar na bed gaan,” stelde Mietje prac-tisch voor, „’t is nou mooi gewees, niet?”
„Dat dunkt mijn ook,” zuchtte moeder vermoeid.
Claar zat schokkend uit te huilen, liet stil vernederen al ’r tot nu toe volgehouden meerderheid. Met roodgeschreide oogen zag ze op naar vader, die zich drentelend en zwijgend stond uit te kleedlen.
„Late we maar in sjolem naar bed gaan,” stelde moeder voor. Claar zag hen allen gaan, bleef ’t langst op ’r stoel zitten rusten en opklaren. Allengs week ’r bewogenheid van ’t gevreesde, begon ze al ’t wreed-treiterende van wat nu komen zou te doorvoeten.
Morgen zou ze ’t aan Meijer moeten zeggen: te kiezen had-ie niet, zij had nu voor hem afgemaakt, en behalve die hindernis hadden zij nu saam al de walging van ’t theatrale familietje-speten te ondergaan, ’t besproken worden meer dan één straat rond, ’t onbegrepen worden uitgelachen door de partijgenooten.
Vader kwam naar ’r toe, streek ’r voorzichtig, nog niet heel zeker van z’n persoons-meerderheid nu, al had-ie ’t gedaan gekregen, over ’r loshangende haar: „Kom, ga nou je bed maar in, Claar, eer je daar ’n kou vat.”
Toen voelde ze ’n lichten weerzin tegen z’n liefkozing,
schudde met ’r hoofd z’n aaiende hand af, liep zonder antwoord de alcoof in.
Juffrouw Kokernoot, twee dagen later, ging plechtig en heet-ongeduldig van de blijdschap om ’t nieuwe interessant
gebeurde, de familie en intiemste kennissen rond vertelde met
gebeurde, de familie en intiemste vrienden rond, vertelde met
zoeten, bescheiden-zegevierenden glimlach, dat alles nou goéd was... Er werd niks van gemaakt, geen groote gassene, maar de volgende maand zouen de kinderen trouwen met Göppe...