Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



openen voor „den vijand uit het Noorden” (Jer. 4:3-6: 30). En wanneer in Josia’s achttiende regeeringsjaar (622/1) door den hoogepriester Hilkia bij het restaureeren en reinigen van den tempel „het wetboek” (Deuteronomium?) gevonden wordt, waardoor aan Josia’s reformatie nieuw élan gegeven wordt, dan gaat Jeremia het geheele land door om stedelingen en plattelanders ervan te doordringen, dat in het hervinden van het wetboek des Heeren stem tot hen komt om toch „de woorden van dit verbond” in daden om te zetten, opdat niet des Heeren toorn hen treffe (Jer. 11 : 6 v.v.). Naast Jeremia treedt een man, die, indien al niet van koninklijken bloede, in ieder geval — gezien zijn stamboom — van adellijke afstamming geweest is: Zefanja. Hij ziet de donkere wolken van des Heeren oordeelen zich dreigend aan den horizon samenpakken. Die oordeelen zullen niet slechts de heidenvolken treffen (2 : 4—15), maar Juda en Jeruzalem (1 : 1—6); niet zoozeer de breede kringen des volks als wel het koninklijk huis en hun hofkring (1 : 7—18). Daarom roept hij op tot ernstig zelfonderzoek (2 : 1—3), voordat het oordeel losbarst.

Zoo worstelen Josia en zijn medestanders tot behoud van hun volk. Maar nauwelijks is op de pashoogte van Megiddo Josia in den strijd tegen Necho gevallen, of het blijkt, dat Juda ook nu niet in waarheid tot den Heere is teruggekeerd en dat het des Heeren ontroerende bede onbeantwoord heeft gelaten, toen Deze hun door Jeremia deed toeroepen;

Israël, indien gij terugkeert, spreekt de Heere, tot Mij terugkeert en indien gij uwe afschuwelijke dingen van voor Mij wegdoet, dan.... (4 : 1).

Juda is wel teruggekeerd tot des Heeren feesten, tot des Hoeren offers, tot des Heeren tempel, maar niet tot den Heere. En nauwelijks is Jojakim door de gunst van farao beschikker geworden van Juda’s lot, of de door Josia gewezen weg wordt verlaten. „Zij zijn teruggekeerd tot de vroegere ongerechtigheden hunner vaderen, die weigerden naar mijn woorden te hooren” (Jer. 11 : 10). Het baat Jeremia niet, of hij koning en volk al terugleidt naar Eli’s dagen, toen het uiteengeslagen Israël „des Heeren woning” in Silo door de overwinnende Filistijnen ten vure gedoemd en de ark, de aan-spraakplaats van des „Heeren heiligheid”, naar Filistéa’s heiligdommen weggevoerd zag om daar te getuigen van Dagons meerderheid boven Israëls God. Hoe is de woede des volks tegen Jeremia losgebarsten, toen hij Jeruzalem eenzelfde lot voorspelde als Silo (Jer. 7 en 26). Alleen de herinnering aan eenzelfde profetie van Micha, den Morasjtiet, uit de dagen van Hizkia, en de krachtdadige bescherming van Abikam, den zoon van Safan — waarschijnlijk zoon van den 2 Kon. 22 : 12 genoemden Safan en broeder van den Jer. 36 : 12 genoemden Gemarja — hebben hem toen bewaard voor het droeve lot, dat zijn medestrijder Uria trof (Jer. 26 : 20—23).

Jojakim en de zijnen, ze zijn verblind.

Ofschoon Necho, toen hij Jojakim de plaats liet innemen van den door het volk begeerden Sal-lum, het land een geweldige „geldboete” had opgelegd van niet minder dan dertien ton gouds, waant deze Davidide zijn koningsheerlijkheid te moeten zoeken in onderdrukking en afpersing. Onder zijn leiding zijn de hoogten weer in eere (Jer. 13 : 27, 17 : 1), wordt de dienst van „de koningin des hemels” weer ingesteld (Jer. 7 : 16—20), worden des Heeren profeten vervolgd. En intusschen wordt Juda meegesleept in den maalstroom van de politieke verwarring van die dagen. Egypte tracht onder Necho Egypte’s oude „rechten” op de Syro-Palestijnsche landen weer te doen gelden en Nabopolassar van Babel begint zijn zegetocht naar het Westen ten einde Assyrië’s rijk te vernietigen. En tusschen die beide grootmachten zijn de Palestijnsche staatjes als schapen zonder herder. Ze weten niet wiens partij te moeten kiezen en trachten nu door woordbreuk en trouweloosheid hun moeilijke positie te verbeteren. Zoo doet ook Jojakim. In 609 als vazal van Egypte ten troon verheven, kiest hij de zijde van Nabopalassar’s zoon Nebu-kadnesar, wanneer deze in 605 den Egyptenaar bij Karkemis zoo volkomen verslaat,, dat hij zich ijlings achter de Beek van Egypte in veiligheid moet stellen (2 Kon. 24 : 7, Jer. 46 : 2). Maar reeds in 604 is zijn trouw zóó verdacht, dat Nebukadnesar hem naar Babel laat komen en eerst weer vrijlaat, nadat Jojakim hem vernieuwde bewijzen van aanhankelijkheid heeft geschonken. In 602 echter weet de pro-Egyp-tische partij hem desondanks toch weer tot afval te bewegen en de zijde van Egypte te doen kiezen. Heeft Jojakim er destijds op gerekend, dat dit aan den heerscher in Babel, toen deze elders in zijn groote rijk werd vastgehouden, zou zijn ontgaan, dan heeft hij zich danig ver-

50

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.