Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



gemalin is geworden van Joram, den oudsten zoon van Josafat, den koning van Juda. Nu kan hij dus beginnen met die hervorming, die noodig is om Noord Israël de daaraan toekomende plaats te geven in het midden der Syro-Palestijnsche volken. Een einde moet worden gemaakt aan het exclusieve karakter van Israëls godsdienst. Een nieuwe stap moet worden gedaan op den door Jerobeam gewezen weg. Ook in Samaria moet een pantheon worden geschapen, aan het hoofd waarvan „der vaderen God” zal tronen met andere góden naast zich. De tempel van den Tyrischen zonnegod zal voortaan niet slechts een plaats van aanbidding zijn voor Izebel en haar land-genooten, maar ook voor Achab en zijn hofkring, ja, voor allen, die met hem van Melkarts macht overtuigd zijn. En naast Melkart zijn het Baal en Asjera, die in Samaria hun plaats van vereering krijgen. Hier wordt naar oud-Kanaanietischen trant de natuurkracht vereerd en hult vuige zinnelust zich in het reine gewaad der religie (1 Kon. 16 : 32 v.). Zelfs wordt de staatskas opengesteld voor Melkarts profeten, opdat aan iedereen duidelijk zij, dat voortaan voor hen even goed plaats in Israël is als voor de profeten des Heeren (1 Kon. 18 : 19).

Zoo denkt Achab zich Israëls toekomst.

Maar opeens staat daar vóór hem de Gileadie-tische herder Elia. Diens naam „Mijn God is Jahwe” (de Heere) is tevens diens levensprogram. Wat Jerobeam deed is hem een gruwel. Wat Achab doet, verfoeit hij uit de diepste diepte van zijn hart. Israël heeft voor zijn bewustzijn slechts één God: de Heere, Israëls „man”, Israëls „maker”; de Heere, die Israël uit het zoo lange jaren kinderlooze huwelijk van Abraham en Sara als een plante des geloofs heeft doen opgroeien, het uit Egypte’s diensthuis heeft „gered”, het in Sinaï’s woestijn heeft „onderricht”, het in Kanaan een erf-bezit” heeft gegeven en sindsdien met onbezweken trouw heeft geleid; de Heere, de God des eeds en des verbonds, die Zijn „inzettingen en rechten” handhaaft tegenover vorst en volk en Die zich Zijn eer niet laat rooven door eenig „maaksel van des menschen hand”; de Heere, die niet „’n god” is, maar „God”, de eenige God, de Schepper van hemel en aarde, die zit boven het rumoer der volken, Wiens raad alleen bestaat en die al Zijn welbehagen doet.

Elia, de man uit Tisbe.

Een man van gelijke beweging als ieder ander (Jak. 5 : 17), maar die in den verborgen omgang met den Eeuwige geleerd heeft, dat liefhebben geven is en dat God liefhebben niet meer of minder is dan zich aan Hem, aan Zijn leiding en aan Zijn dienst overgeven, eens en voor altijd, zonder restrictie en on voorwaardelijk. Een menschenkind als ieder ander, nu eens voor niemand en niets terugdeinzend, vorst en volk trotseerend in de mogendheden des Heeren (1 Kon. 18 : 17 v., 21), dan weer vluchtend voor het dreigwoord van één enkele vrouw (1 Kon. 19 : 2 v.) en mistroostig zijnen Zender vragend ontheven te worden van zijn opdracht, waardoor hij zich verpletterd gevoelt (1 Kon. 19 : 4) en zijn ziel uitstortend in bittere klacht over vereenzaming en verlatenheid (1 Kon. 19 : 10, 14). Met klimmende ergernis heeft hij de politiek van Omri’s huis gevolgd, met steeds grootere ontroering gezien hoe kring na kring den Heere verliet en „andere góden nahoereerde”. En steeds krachtiger is in zijn ziel de wensch opgekomen, dat het den Heere mocht behagen tegenover Melkart, den zonnegod van Tyrus, van wien zijn vereerders regen en vruchtbaarheid verwachtten, Zijn almacht te toonen door èn regen èn vruchtbaarheid aan Kanaan te onthouden en daarmede Melkarts algeheele machteloosheid voor aller oog in het helderste licht te stellen. En die wensch heeft zich in den liefdegloed zijner ziel omgezet in de bede, dat hij, Elia, in het midden van zijn volk als des Heeren gevolmachtigde verwaardigd mocht worden om die onmacht te demonstreeren.

Zoo heeft Elia geworsteld in het gebed, zóó lang, totdat de Heere hem de gevraagde volmacht verleent door in zijn ziel de innerlijke zekerheid van de vervulling zijner bede te doen geboren worden en hem den moed te geven naar Samaria te gaan, zich voor Achab te stellen en hem de ontzaglijke woorden in het aangezicht te slingeren:

Bij het leven van den Heere, Israëls God, in Wiens dienst ik sta: deze jaren zal er dauw noch regen wezen tenzij dan op mijn woord!

Dauw noch regen! Wat dat inhoudt, dat weten èn Elia èn Achab. Geen klaterende bron wordt meer gehoord; geen fontein geeft meer water; geen vocht daalt meer neer op de velden; alles, alles verschroeit en verdort onder de felle zonnestralen, nimmer getemperd door wel-

21

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.