IN DE KWOETSAH
Dc hele dag schraap ik de kluiten mest onder de poten van de koe vandaan en kneed ik leem voor de gescheurde kachel en drijf den ezel, rep mij op het veld.
Zeer schamel in Uw wereld is mijn deel
het deel van houthakkers en waterdragers. — Een nameloze, één van de Gibbonieten,
Uw tempeldienaars in Jeruzalem,
Bij ’t ondergaan der zon was ik mijn handen en lichaam en trek aan het witte hemd.
Dan zit ik als een broeder met de priesters en van de broodmaaltijd krijg ik mijn deel.
Ik zit als een Leviet tussen Levieten, die in de tempel psalmen voor U zingen.
Ik dank U voor de vruchtbaarheid der mest. het brood en het gevoel van het gebed.
Levy ben Amittai.
Hebreeuwse Poëzie 5 65