GEZONGEN HEB IK NIET VOOR U
Gezongen heb ik niet voor u, mijn land en nooit Uw naam gesierd met sterke daden en niet door oorlogsbuit.
Mijn handen hebben slechts een boom geplant, daar, waar de Jardeenoever rustig is, mijn voeten hebben slechts een pad gebaand, dat door Uw velden leidt.
Voorvvaar, zeer schamel is — moeder, ik weet dit wel — voorwaar, zeer schamel is, wat u uw dochter bood.
Niets dan de stem der blijdschap, wanneer het licht weerglanst en het verborgen wenen om uw nood.
Racheel,
53