gebracht hebben, zijn tegenwoordig vanzelfsprekend en omdat een enkele keer vóór en heel vaak na hem, diezelfde meningen veel indringender en treffender geformuleerd zijn, zien ze er bij Herzl uit als gemeenplaatsen. Daartegenover staat echter, dat voor ons, Zionisten, elk woord van Herzl, ook dat, wat niet zijn verwezenlijking in de practijk vond of zelfs weerlegd is, een dierbare herinnering is en als het ware geheiligd werd door de geschiedenis. Daar, bij hem, ligt de geboorte van onze beweging, de geboorte van de Joodse staat. Ik wil hiermee niet zeggen, dat het succes, dat tenslotte zijn streven bekroond heeft, de maatstaf is van onze verering en liefde voor Herzl. Hij is niet een historische datum, een interessant unicum van menselijk inzicht. Voor ons heeft hij heel wat meer en heel wat anders betekend. Zowel de wijze waarop hij tot het Joodse volk teruggekeerd is, als de woorden en de werken, die deze ommekeer gevolgd zijn, waren ons een aansporing en voorbeeld gedurende de vele jaren, dat de Joodse staat nog niet bestond. Meer nog in de tijden van tegenslag dan in de tijden van voorspoed was Herzl ons nabij. Toen het Joods Nationaal Tehuis grote moeilijkheden ondervond, toen het antisemietisme ook in de Westerse landen steeds onbeschaamder zijn kop opstak, was Herzl ons een voortdurende prikkel om op de ingeslagen weg voort te gaan. Zijn succes is voor ons, Zionisten, een gelukkige, maar tegelijkertijd enigszins curieuze bijzonderheid; zijn hartstochtelijke enthousiasme en zijn onbuigzame wilskracht echter waren het werkelijke erfdeel dat hij ons heeft nagelaten. Daarom is het ons niet mogelijk om zijn woorden te meten met litteraire of historische maatstaf en we kunnen slechts hopen, dat van de inspiratie en de steun, die ons de mens Herzl geweest is, ook iets over zal gaan op de lezers van dit boek.
J. Melkman
64