Ieder menschenkind lacht, wanneer het een Jood ziet. Waar neus en beenen krom zijn, ontbreekt ieder gevoel. De mond en de dikke lippen rieken vaak naar knoflook, met ronde matzes vullen zij den dikken Jodenbuik.
Heil Juda! De zege is ui De Messias is er reeds, doch zijn boodschap zal niet zijn het hemelsche manna. Hij leidt je uit het vreemde land naar het beloofde rijk. Het hakenkruis wordt vaak miskend, doch hier is het zonder weerga.
Wij gelooven je graag, de weg is ver naar Jeruzalem, doch niet alleen, zelfs niet met je tweeën zullen jelui immers huiswaarts gaan.
De Soci-Sowjetster beschijnt je tot in Kanaan en dient daar nog met hoogste begeerte in je krankzinnigen waan.
Daarom Jood, luister naar goeden raad, kies tijdig het hazenpad, het zou wel eens te laat kunnen zijn, als Hitler gelijk krijgt.
Aan jou, Jood, dankt het Duitsche Rijk verraad en allen nood. Wij wreken op jou aanstonds het achtergelaten vuil.
Vertrouw daarom, o Jood, maar op het hakenkruis. Het behandelt je heel zachtmoedig en neemt je nooit beet. Het geleidt je naar Azië’s strand, neemt weg het gouden juk en ginds in het beloofde land kust de mooie Sara je dan.
(Door een nat. soc. schooljongen!)
29