Uit de geschriften van opperrabbijn Tobias Tal

Fragment uil de polemiek met Professor Oort'l.

Vers) 33-37. Ook hebt gij gehoord, dat er gezegd is tot de ouden: Gij zult geen meineed plegen, maar den Eeuwige uwe eeden houden. Maar ik zeg u: zweert in het geheel niet, noch bij den hemel, want hij is de troon Gods; noch bij de aarde, want zij is Zijne voetbank; noch bij Jerusalem, want het is de stad des grooten konings, noch zult gij zweren hij uw hoofd, want gij kunt geen enkel haar wit of zwart maken. Uw woord zij ja ja, neen neen, al wat daarboven gaat, is uit den Booze (¹).

Ik heb vrs. 37 onderstreept. Immers Prof. Oort schrijft in zijn antwoord aan mij op blz. 7 aldus:    ,

„Om iets te noemen, de ideale zedeleer van Matth. V zou. geloof ik, in den Talmud een vreemd figuur maken. Verbeeld u }.s’ spreuk: „Uw woord zij ja ja, neen neen; al wat daarboven gaat, is uit den Booze” midden in het tract. Nedarim met zijn onderscheidingen tusschen geldige en niet geldige eeden en geloften, met zijn regeling van de reservatio mentalis”.

Er schijnt dus volgens Prof. Oort scherpe tegenstelling te bestaan tusschen de moraal dezer verzen en die van den Talmoed. Open echte eerlijkheid aan den kant van het Evangelie, en „reservatio men-talis”, geldige en niet geldige eeden, m.a.w. listige oneerlijkheid, slinksche streken, bedriegerij, door de wet geregeld, aan den kant des Talmoeds.

86

¹

Uit: Een Blik in Talmoed en Evangelie, Amsterdam, 1881, pag. 84-101

') Anderen vertalen: „is uit het booze” — is boos, is slecht. Het komt mij voor, dat dit met den Griekschen tekst wel beter overeenkomt. Doch hield ik mij aan de vertaling: „is uit den Booze”, in navolging van Prof. Oort, die hier zeker eenige bevoegdheid bezit. Want de vraag, of hier èx

tov novrjQov = ex xov öiafióXov is, wordt eene dogmatische, en betreedt dus het gebied der zuiver Christelijke theologie.