Uit de geschriften van opperrabbijn Tobias Tal

ז״ל OPPERRABBIJN TOB1AS TAL

1847—1898

Ondanks het risico voor een zoon, die het leven van zijn vader beschrijft, dat hij zal idealiseren, -waag ik ’t er op, een korte biographie van mijn Vader te geven. Want -wat ik zelf van hem heb gezien en medebeleefd in de eerste plaats, wat anderen mij over hem hebben verteld en tenslotte wat ik van anderen over hem heb gelezen, geeft mij zulk een beeld, dat ik werkelijk niet behoef te idealiseren.

Mijn Vader is te Amsterdam geboren op 2 Tammoez 5607 -16 Juni 1847. Op 31 Augustus 1864 verloor hij zijn Vader. Op 10 Juni 1867 deed hij te Leiden het zgn. ״groot-mathesis”-examen. In Juni 1869 volgde het "VJQ -examen; op 20 Juni 1872 het candi-daatsexamen in de klassieke letteren [te Utrecht); en op 17 Sept. 1873 verkreeg hij het מולה -diploma.

Toen Dr. Dunner op 18 October 1874 door de Ressortale Ver gade-ring van het synagogale ressort Noord-Holland tot Opperrabbijn van dat ressort, dus ook van Amsterdam was benoemd, volgde op 12 November 1874 de benoeming van mijn Vader tot Rabbijn der Ned. Isr. Hoofdsynagoge te Amsterdam.

In Augustus 1876 zijn mijn ouders te Karlsruhe gehuwd. In Juni 1881 werd mijn vader Opperrabbijn van Gelderland; in 1889, na het overlijden van R. Jirmeja Hillesum, Opperrabbijn a.i. van Drenthe; in April 1895 Opperrabbijn van het ressort ’s-Gravenhage, tevens a.i. van Utrecht en Zeeland. Op 8 Marchesjwon 5658 - 24 October 1898 is hij te ’s-Gravenhage plotseling overleden.

Reeds als leerling had hij de bijzondere aandacht van zijn leraar Dr. Dünner. En dadelijk, in zijn werkzaamheid als Rabbijn, won hij de sympathie van iedereen. Hij had zijn hele leven lang het zonnige, innemende, charmante in zijn wezen, waardoor hij de mensen voor zich won.

Wat echter niet wil zeggen, dat hij in zijn beginselen zwak was. Hij bezat op een zeldzame wijze het fortiter in re, suaviter

5