UIT DE GEDENKSCHRIFTEN VAN
EEN OUDE גמרא ברכות,door haar zelf verhaald.
EENE HISTORISCHE SCHETS1)
Zeer geachte vergadering!
Voor weinige dagen vierden wij het feest der Makkabaeën. De stra-lende lichtjes zijn ter nauwernood gedoofd; het is ons, als glanst de feestlamp nog, als klinken de tonen van het Chanoeka-lied nog zacht-melodisch in ons oor. Dier dagen opgeruimde stemming om-vangt nog onze ziel, ligt nog gespreid over ons gemoed, en zelfs de ernst aan onze zijde is door den zoeten lach der godsdienstige zielevreugd vriendelijk getint.
Die Chanoeka-geest wil ook nu niet van mij wijken, nu ik, door Uwen vereerenden roep genoodigd, iets uit de schatkamer van Israëls letteren of uit de rollen onzer historie U voorleggen moet. Die Chanoeka-geest divingt mij bijna, heden avond alles te vermijden, wat naar donkerdiepe wijsbegeerte of melancholieken ernst zweemt, maar liever over het historisch of letterkundig tafereel, dat ik U zou willen schetsen, vooral toch iets zonnigs, iets lachends, iets glanzends, iets van de Chanoeka-stemming te spreiden.
Van oudsher wisten onze vaderen op treffend harmonische wijze den ernst van Israëls geschiedkundige herinneringen met innige opgewekte godsdienstvreugde te verbinden. In de donkerste dagen was het geloof hunne woning, de Thora hun steun, de Talmoed hunne spijze — en op dit drievoudig schild werden alle pijlen van het noodlot stomp. Ja, dit Talmoedboek, die spijze Israëls in de balling-schap, — dit boek zou kunnen verhalen, weken lang en maanden door, van hetgeen het gezien heeft in der eeuwen loop...
Ziet! bij die gedachte ktvam het in mij op, heden avond zulk een Talmoedboek eens een weinig historie te laten vertellen. De persoon des sprekers verdwijne; het boek trede in de plaats. Het boek ont-
33
1
Voordracht gehouden in de Vereniging Me kor Chajim te Amster-dam, op Zondag 29 December 1889.