De Joodse godsdienst door de eeuwen

Rede uitgesproken door de Heer M. M. Poppers op 6 maart 1958

„In den beginne schiep God hemel en aarde”. Met deze aanwijzing met de Almachtige als schepper van het alles uit het niets, opent de Bijbel en op deze erkenning is de Joodse godsdienst gebaseerd.

De opdracht aan de aartsvaders

Wanneer wij dan ook in deze en volgende voordrachten de ontwikkeling van de Joodse godsdienst door de eeuwen onder de aandacht brengen, dan blijft de achtergrond voortdurend de goddelijke oorsprong van al wat is, ook al spreken wij dat niet altijd nadrukkelijk uit. In de aanvang van de bijbel volgen wij het goddelijke beheer in zijn allesomvattende betekenis. Maar al heel spoedig wordt het gezichtsveld kleiner, maar tegelijkertijd scherper belicht: God openbaart zich aan de aartsvaders. En deze aartsvaders, Abraham, Izak en Jacob ervaren de godsidee en het godsbegrip in een hoge vorm, een vorm, die iets nieuws betekent in een wereld van heidendom en bijgeloof. Zij ervaren de Godheid als een grote macht, onzichtbaar en het al omvattend; een macht, die noch in woorden noch in beelden kan worden bepaald en begrensd.

In de wijde wereld van het nabije oosten, die in haar

7