ontvangen en heeft deze in het leven van alle dag door alle tijden heen te verwezenlijken.
Verbond van God en Israël
Deze onmiddellijkheidsverhouding komt tot uitdrukking in het symbool van het Verbond, dat God en Israël tot een geestelijk-metaphysische unie aaneensluit. Het realiseren van dit verbond door de dagelijkse verwezenlijking der Tora verlangt het stellen van vragen, steeds opnieuw, vragen aan de eeuwige openbaring. Het werken hieraan is nooit afgesloten. Daaruit vloeit de Joods-theologische arbeid voort. Het levende volk heeft de roeping tot theologisch handelen. Dit noemen wij wij de ontvouwing van het openbaringswoord. Dit dynamische werk moet als dé theologische arbeid in het Jodendom aangemerkt worden. Daarmede wordt het zich verdiepen in zuiver-theologische vragen als: God, schepping, messianisme en het hiernamaals, nu niet opeens ontheologisch. Maar de kern der verbondsverhouding wordt door het theologisch-wettelijke element vertegenwoordigd. En ieder ander systeem, dat aan het in het centrum plaatsen dezer gedachte geen recht laat wedervaren, heeft het Jodendom miskend. Tot godsdienstige arbeid is heel het volk geroepen. Er bestaat geen theologische stand, maar ieder is, onder voorbehoud van voldoende onderlegd te zijn en de juiste levenshouding te bezitten, hiertoe gelegitimeerd. Dat de mens naar het evenbeeld Gods is geschapen en het karakter van zijn reinheid principieel niet ingeboet heeft, ook niet na de zonde van de eerste mens, dat is de reden, waarom hij zelf aan het openbaringswoord mede mag arbeiden. De inhoud der openbaring is even geïsoleerd als Israël het raadsel onder de volkeren is. Zij is niet te vertalen in een zedenkundig, religieus of filosofisch verstaanbaar werk. Zij is niet te transponeren in een algemeen begrijpelijke taal. Alle pogingen in de oudheid zowel als in de jongste tijden, van
59