Diverse pogingen om de verblijfplaats van Anneke Beekman te ontdekken, die in deze tijd ingesteld werden, hebben gefaald.
De Stichting „Le-Ezrath He-Jeled" heeft al het haar mogelijke gedaan om het haar bij rechterlijke uitspraak toevertrouwde kind op te sporen.
Nadat in het begin van het jaar 1953 de zaak der kinderen Finaly haar weg ook in de Nederlandse Pers had gevonden maakte de Joodse Pers opnieuw er op attent, dat ook in Nederland twee Joodse kinderen ontvoerd zijn en nog steeds niet teruggevonden werden.
Deze aangelegenheid werd door verschillende Nederlandse dagbladen overgenomen en kwam zo weer in het middelpunt der belangstelling.
De Stichting „Le-Ezrath Ha-Jeled" benaderde opnieuw de justitiële autoriteiten en besprak deze aangelegenheid met de Minister van Justitie.
Hoewel van alle zijden medewerking werd toegezegd is het niet gelukt het kind op te sporen.
Brief van de Aartsbisschop-Coadjutor.
In Maart 1953 werd de Aartsbisschop-Coadjutor van Utrecht op het geval gewezen en verzocht ter zake te interveniëren. Wij citeren uit zijn antwoord:
„Bij informaties is ons gebleken dai reeds geruime tijd geleden van kerkelijke zijde aan gencemde dames is medegedeeld, dat zij niet aan hun Katholieke levensovertuiging een plicht tot achterhouden van het meisje behoefden te ontlenen. De weigerende houding van de dames zal dus niet op een vermeende gelooisplicht zijn gebaseerd maar op de diep menselijke gevoelens van wederzijdse aanhankelijkheid en genegenheid, die tussen de dames en het meisje zijn gegroeid.
Wij menen, dat het niet op Onze weg ligt om in deze situatie pressie uit te oefenen op de vrije keuze hetzij van de dames hetzij van het meisje."
Aangetekend zij hier, dat van een normale wederzijdse aanhankelijkheid en genegenheid geen sprake kan zijn, aangezien het kind reeds sinds jaren niet meer bij de dames van Moorst was.
35