de vader van Anna Henriette Beekman een geregeld bezoeker van de Synagoge was; dat naar de daaromtrent bestaande richtlijnen dit laatste reeds voldoende is voor de vaststelling van de positiei-Joodse bindingen van de ouders, van wie overigens ook is komen vast te staan, dat deze stammen uit een milieu, hetwelk in al zijn geledingen op de wortelen des Jodendoms stoelt; dat appellante zich er voorts over beklaagt, dat de Rechtbank blijkens hetgeen daaromtrent is overwogen uitgegaan is van de gedachte, dat de ouders van Anna Henriette Beekman tegen een niet-Joodse, ja zelfs wellicht Katholieke opvoeding geen bezwaar zouden hebben gehad;
dat naar de bescheiden mening van appellante het tegendeel maar al te zeer vaststaat en naar haar overtuiging ook gebleken is uit hetgeen daaromtrent bij de behandeling in eersten aanleg naar voren is gebracht;
dat de Rechtbank kennelijk haar mening omtrent dit punt gevormd heelt op grond van de mededeling, dat de ouders van Anna Henriette Beekman zouden hebben geweten, dat hun kind in een Katholiek milieu werd ondergebracht;
dat nu in de eerste plaats daarbij de Rechtbank voorbijgezien heeft aan de omstandigheid, dat de ouders op het kritieke en plotselinge ogenblik van het afstaan van hun kind niet de minste tijd hebben gehad, naar een ander adres om te zien, waar het kind in veiligheid zou worden gebracht;
dat wijders — en zulks lijkt appellante nog van veel meer belang te zijn — de Rechtbank blijkbaar geen gevoel gehad heeft voor de omstandigheid, dat het hoe dan ook voor de ouders van veel groter belang was, het kind op welke wijze dan ook te redden voor de deportatie met alle daaraan verbonden gevolgen en dat onder die omstandigheden het voor de ouders op dat ogenblik van geen belang kon zijn, waar het kind in veiligheid kon worden gebracht; dat naar Joods-godsdienstige overtuiging en naar voorschriften van den Joodsen codex het een eerste vereiste is, het leven te redden en dat voor het behoud van het leven elk voorschrift van den Joodsen codex wijkt;
dat voorts naar de mening van appellante de Rechtbank te weinig aandacht heeft besteed aan de om-
16