De verdwijning van Anneke Beekman en Rebecca Meljado, Witboek

4.    Marianna de Jong, echtgenote van Abraham Fon-teijn, wonende te 's-Gravenhage aan de Lange Voorhout 78 ,aangehuwd achternicht van moederszijde.

5.    Johanna Geertruida van Moorst, Elisabeth van Moorst en Geertruida van Moorst, wonende te Hilversum aan de Julianalaan 15, pleegmoeders van de minderjarige.

Hetwelk doende, enz.

De Commissie voor Oorlogspleegkinderen Voorzitster Secretaris."

26 Januari 1948.

De familie van Dijk had zich te Rotterdam intussen via haar advocaat mr. Martin Levie te Rotterdam eveneens tot O.P.K. gewend teneinde te bewerkstelligen, dat het kind bij haar zou worden geplaatst.

O.P.K. deelde mr. Levie op 30 Januari 1948 mede, dat zij bij de Arrondissements-Rechtbank gerequestreerd had en dat zij op deze wijze hoopte te bereiken, dat de voorgenomen overplaatsing zonder verdere moeilijkheden kon worden bewerkstelligd.

Op 25 Februari 1948 werd de zaak voor de Rechtbank Amsterdam behandeld. Gehoord werden slechts de familieleden en de pleegmoeders, waarna de Rechtbank de zaak tot 21 April uitstelde. De pleegmoeders werden door de Rechtbank ernstig onderhouden over het feit, dat zij het kind hadden laten onderduiken, maar schenen van de ernst hiervan niet te kunnen worden doordrongen. Ook ondervroeg de kinderrechter één der dames van Moorst over het feit, dat Anneke in een processie had meegelopen. Mej. van Moorst gaf dit toe, zag hierin echter geen religieuze beïnvloeding: ,,het kind wilde het zelf.’*

Ook op 21 April kon de zaak voor de Rechtbank nog niet worden beëindigd; de zaak werd weer uitgesteld en pas op 5 Mei 1948 werden de pleidooien gehouden. De uitspraak zou op 19 Mei geschieden, maar aangezien de Rechtbank over enkele punten nog nader wenste te worden ingelicht werd op die datum de uitspraak uitgesteld tot 2 Juni 1948.

Op 16 Juni 1948 deed de Rechtbank uitspraak en beschikte als volgt: