32
schipper, die schuw zijn hoofd éven boven het vooronder stak, dat hij nog niet alles kwijt was; dat de ventvrouwen nog twee rondes moesten maken door de stad en dat hij zoo een hoop te ontvangen had van hier en overal, dat hij Dinsdag met de mesomme niet klaar kon zijn. — Allen lachten dooreen. —
— Schènk saan de seige ... spitskop ... schreeuwde Jan de Natbroek.
Durgerdammertje, schuw voor nieuwe scheldhoos, angstig-gedwongen meelachend, zakte naar de diepte, wetend wat gemeene klanten die woeste, onverschillige Amsterdamsche nacht-scharrelaars wel waren.
Over het IJ spiegelde groen-koperig licht____Plots
schoot een golvend goud vuur uit, ,moment van zonne-opkomst, dat de kim in één stralen-gloeisel boven
het water, blind-schitterde____ Van aller kanten het
IJ, naar den wal toe, scheurde de gouden morgen wazen uiteen en rafelde fonkelende franje over jollen, steigers, pinken en werkers-lijven los.
Langzaam, tegen vijf uur, zakte de drukte, roeiden de werkers hun vletjes naar de Brouwersgracht. Om zes uur leek de kaai uitgestorven. —
Vóór de steigers van de aalmarkt spoelde en wiegde het water goud-groen en parel-zilverig vuur. Zonnevonken, heel de wijdte over, schitterden dobberend als een steekspel van millioenen flikkerende lanspunten. De gouden morgen, in de koelte van het IJ-briesje, heerschte nu in stille alleenheid. —