138
gezicht bedreigden met vuisten en waarschuwende vingers, hijgde ze naar adem. Tot zij weer de omstanders Vastgreep en vertelde dat zijn eigen broer Thijs, als Stijn dronken was, hem de zakken leegde en finaal bestal. Zij, Neel, stond bekend, overal bekend als een eerlijke vrouw. Ze had nooit gehoereerd en nooit gegapt en dat was haar kwaal:.... zwoégen voor haar vaderlooze kinderen. — En toen verhaalde ze den omstanders het wangedrag van haar schoonouders, uit haar ärmsten tijd. Vroeger jaren was ze gelukkig geweest. Nou had ze een kerel ׳die zijn eigen blauw zoop, en voor wien ze al jaren zwoegde. En nooit kregen haar schapen een verkoren woord van grootouders. Integendeel, ze lieten ze voor hun levende oogen uithongeren, uit haat tegen haar, omdat Stijn ״'t dierage" genomen had. Haar handen hadden nooit in kermis-vuil gewroet, en zij had geen tuchthuisboeven in haar familie, beet ze weg. —
Tusschen haar verhaal in, onderbroken en vaneen geplunderd door scheldende repliek, gilde de vrouw van Thijs, zei sarrend niets dan goeds van vader en moeder Burk, terwijl ze Neel een paar maanden terug nog de vinnigste vrekkigheden van hun had verteld. Moeder Burk, nu aangehitst, sarde valsch mée en riep over Neel's hoofd naar Thijs:
.... Hei je gein flet?.... niks jonge, haur,.... je kaup t'r spiksplinter nufe mit Raast-en-Breai saam-
piès!____ feur maan plak'ke.... en je visch.... hier
legge d'r driehonderd pieke feur jou f'rgoard!____loaje
nie bluffe fèn die klaène sèndlauper!....
Dit joeg uitdagend tegen Neel's verhaal in. Van uit haar diepste wezen, bouwde nu de toorn een zuil in haar van haat, die ze in vlam-woorden weer uitspoog, den tarters het gelaat in. En plots, zich totaal verliezend, greep ze Thijs' vrouw en moeder Burk tegelijk in de