OVER FRANCISGUS VAN ASSISI 71
Want het leven dat in hém opborrelt, dat laat-twaalfde-eeuwsehe natuurleven, is in Poverello louter liefde, liefde, eeuwige liefde, terwijl het tegelijkertijd in anderen losbrak als haat, eerzucht en machtswaanzin. Geeselt nu mét mij, jongeren, de bezit-Christenen die zijn als razende Piëtro Bernardone, meer of minder inhalig, hebzuchtig, maar die toch altijd de materie overmeesteren met den krampgreep van begeerig-bevende handen; die de materie aanbidden, vastgraaien, vastknéllen. Wat zijn wij allen, met onze menschelijke hartstochten en innerlijk-geestelijke broosheden naast den onbezweken Heilige van Assisië?...
Misschien waren er al onder de Franciscaners, ketterjagers die de strengste dogma-zuiverheid, het inzicht, verstand en tucht der dogmen-leer boven harte- en liefde-ontroering en menschelijke gemoeds-verteedering plaatsten. Zoo hoorde ik vaak in het woord van Dominicanen, onder streng formalisme, het teedere gevoelsaccent van de Franciscaansche ziel en andersom in een Bonaventura, den Franciscaan, het fanatisch-strenge van St. Dominicus. En ook in latere, groote Florentijn-sche meesters brak Middeleeuwsche vroomheids-ontroering soms plots door, ondanks verfijning en vernieuwd rehgieus bewustzijn. Maar,. . . wel of niet innerlijke bekeering tot Christus eischend door de Eoomsche Kerk,.. . Sint Franciscus blijft voor alle geloovers in zeldzame, menschelijke heiligheid, een bovenaardsche figuur, gansch anders weer dan grandioze Dante, dichter der egocentrische innerlijkheid.1)