42 ARON LAGUNA
maar stil, ik weet 'm al... ik wéét 'm al. — Zegt hij: u weet 'm al?... 'k heb nog geen stom woord gezegd? — Begint Kootje äls harder te lache... gemaakt, uit angst datte ze 'm vrage zalle... wät weet je ?
Judith (lachend). Natuurlijk ... natuurlijk!
B a r u c h. Gezegend zal ie weze!
Nathan (zangerig. Naar Judith). Wat zal 'k je verteile m'n choof7... Zeg de knecht van Més: nou heere... luistere jullie?... Mijn moeder het 'n zoon die niét m'n broer is?... Allegaar kijke ze mit zükke oeljes... zükke paardeooge!... Zalle we alles goeds hebbe ... Kootje lacht wéér vooruit. Begint me die weigoochem te rolle van de lach:... ״goed is ie... goéd is ie... prächtig!"... Maar jä hij wéét?!...
Judith (dol-vroolijk). Dus hij deê weer nét alsof ie het geraden had, maar of ie het niet zeggen wou?
Nathan.
Bij mijn mazaal... je begrijpt de narreschkat!... Zitte ze me allemaal te prakizeere... te praki-zéére!... Ah, geen sylläbe!... Zit Kootje te brulle en mit ze hande op de schoteltjes te slaan ... dat ie zoo goéd is!... Nou néé!... Zeg de knecht van Mäs: nou heere?... Ik heb