ARON LAQUNA 105
A r o n (na een smartelijke, klemmende stilte). Krijgt zij.
Morks. Da's een óffer, Aron.
Aron (gebroken sprekend). Géén offer. — Zij is een hééle goeie moeder — ze kdn niet zonder Baruchje.
Morks. En jij ?... Jij dan wél ?
Aron (hevig getroffen). .. Eh... eh.. jé.
Morks (heftig). Nee-néé... nü misleidt je me niet — je ben. dól op 't kind.
Aron (bijna schreiend). Zwijg Jan... zwfjg!... Laat me... tenminste... dié leugen... zélf gelooven!...
Een stilte.
Morks wijkt hevig getroffen naar achter; gaat langs raam rechts af.
Aron, alleen, kijkt even verwezen rond, breekt dan in schreien uit en valt met zijn hoofd in de handen op zijn bureau.
Doek.