HEIJERMANS׳ DIAMANTSTAD. 113
Scènes, klein van omvang, penseelt ie met teederheid en liefde; dè.n slurpt hij atmosfeer, dèn drinkt hij kleuren en bedwelmt zich half onder 't licht- en tintspel. Hij heeft bestudeerd en zuiver ״waargenomen aktie en gebaar, en't rythmus van uitwendig leven kent ie soms door en door. Van dien kant bekeken, is hij in kleine kunst een groot menschenkenner, een heel nuchter en scherp opmerker, een fijne nuance-voeler van allerlei soorten eigenaardigheden, een kleurig en subtiel speurder van typische kenmerken. Dan komt ook de verhalerlos, en werkt hij doorzichtige schaduws en glanzend licht op z'n doeken, is hij heelemaal, de diepe voeler van oudheidsdingen, teer van toon of fel van brio. O! hoe fijne betaster van kleuren kan hij zijn, hoe fijne betaster van al dat te-ziène-leven, en hoe innig-kolorist en sty-leerende opmerker.
Zijn dampig woordmooi, zijn kleine breedheid, zijn fijne toets, is soms prachtig en superbe van echtheid.
Ook Diamantstad heeft die tafreeltjes, wèl zeer brokkelig tusschen verhaalgang gedrongen, maar ze zijn er toch. En soms duldt je den trukigen Falkland, den maniërist, den groven spekulant op smakelooze publiekgrollen, den vulgairen, klownigen geinbroer.
6