II
het feestgeschal gelokt, mocht vrijelijk zijn bruiloftslamp aandragen en mee-eten. Hij zou hem, als een genoodigde, met een kus verwelkomen en door slavinnen de voeten doen wasschen en zalven. Doch de gewapende verspieders, de pronkwacht zijner bruid, die vleeschelijke wezens vol praal en uittarting,... neen, hij verlangde niet goedsmoeds deze hooge Philistijnen-eer, hem bij zijn huwelijksdisch beschonken. Toch zou hij voor het oogenblik zijn toorn temperen, zijn argwaan grommend verbergen en zeven verborgen spreuken uitspreken,
IV
In het diepe, kleurig-duistere vertrek met de ver-uiteengebouwde, spleetnauwe ramen, waardoorheen daags velerlei gestorven licht kroop dat broeisch-donker gloeide in hoeken en onder blinde bank-nissen, lagen krijgers en bruiloftsgasten op aanlegbedden, vlak nabij de lage, hoefijzervormig-bijeengeschoven tafelen, naar aanzien en leeftijd door Simson's schoonvader gegroepeerd. Op ieder rustbed strekten, de voeten achterwaarts gedrongen, zich velen nevenseen uit, liggend in eikaars boezem, het lichaam met den linkerarm onderstut. De minderen hurkten onder een heimelijk smulbedrijf op den grond, tusschen bontgeverfde schapenvellen. D'aanleggers dronken en aten met de rechterhand, terwijl zij de gebloemkranste hoofden overeind-wrongen op oorkussens of tegen zware rug-
Simson. 4