68
werd, als een ״schitterende dramatische uiting," die het geweldige talent van den schrijver tot aan het einde toe bevestigde. Zie hier een redactielid van De Gids die in het openbaar heftiglijk veroordeelde, een ander redactie-lid die in een brief uiting gaf aan geestdriftige bewondering, en met geen enkel woord, de z.g. vuilheid van het boek afkeurde. Volgens Van Hall kon geen enkel mensch van eenige beschaving dit boek lezen, laat staan objectief waardeeren; volgens dezen briefschrijvenden redacteur, was het een ״reusachtige vooruitgang" op vroegere productie, een boek van ״de grootste beteekenis." ״Wat nu te denken," zegt men met eenige wijziging Van Hall na, ״van deze letterkundigen die het onderling zoo weinig eens zijn dat de een vol bewondering spreekt over het werk van denzelfden man, door zijn collegazooafgemaakt?"
Toch was er consequentie in mr. Van Hall's veroordeeling van Levensgang. Alleen,... oordeels-oneenigheid komt overal in tijdschriften voor. Nooit heb ik moedwillige, hatelijke en welbewuste krenking in zijn afbreking gevoeld. Mijn arbeid druischte tegen heel zijn aesthetiek in, beleedigde zijn smaak en kwetste zijn gevoel. Zijn toon leek mij altijd heel open, en het soms ironische er in, naast het onafhankelijke, prikkelde zonder onmiddellijk te ergeren. Hij is in alles de man die gruwt van keel- en neusklankjes onder het spreken. Hij is altijd causeur van vaardigheid, nooit diepgaand, soms droog-