4
Hij bespot de maskerade-pakken der beschavings-menschjes en tegelijk toont hij dat niemand coloristischer dan hij kan uitzeggen, de bekoring van rood fluweel, de gouden beschijning van salon-kroonluchters, de fonkeling van juweelen. Maar hoe bitter, hoe sarcastisch, zonder giftstekels toch, beïroniseert hij ״de armzaligheid van ons menschelijk aanzijn.'' Het is een prachtig misleidend spel. Een aristocraat, klossend op klompen, de rhythmiek van het hout op den steenen deel, en de landgang in zijn stevige voeten. Zijn longen slurpen gulzig de grondgeuren als van een boer. Zijn zonnehoed wappert op zijn hoofd, als een ingedeukte en gouden vijgenmand. Wat eenvoudig gaat daar deze mensch, niet ? En toch, hij is zoo ontzaglijk gecompliceerd, zoo fijnsnarig ingewikkeld en doorééngestemd; zoo wemelend-rijk van gedachten, gevoelens en verbeeldingen, o als de meest moderne verfijneling. Ik zei 't u immers al,.... den duizendpoot met zijn griezelige grijptoestelletjes, den visioenairen schorpioen met zijn zes vlammende oogen in het duister, beziet hij met even veel liefde als een gouden korenakker, waarop de zonnewarmte trilt; als de ziel van een Arabier, den dood van een tot bloedlijk verminkten stier, de teedere hand van een Spaansche zangeres, den magistralen gang van een maaier tegen het zonnelicht ingaand als een reus op d' aarde. Hij is in alles cosmisch en pantheïstisch en universeel in liefde voor het ontsprui-