71
afgeleerd, zonder eigenlijk ooit te begeeren dat Manus het zou laten voor haar. Het was altijd opnieuw de hoogdreigende, verbijsterende macht van de meid op zijn hunkerende binnenste, die hem verpletterde. En hoe rustig hij ook met zijn doodbedaarde levenswijsheid tusschen haar gierige en verkwistende buien, tusschen haar scherp-grillige en wantrou-welijk-omkantelende daden poogde in te sturen, haar lastermond overpraatte hem rad, en de misleidende en verwarrende lokking, de afstootende en dan weer terugroepende, de hoo-nende en dan weer week-vleiende stem van de deern bleef hem rampzalig begoochelen. Hij kón met haar niet meer spotten, zelfs wanneer zij laf kwelde of buitensporig snoefde. Om bijna alles van de meid bleef hij stom-verbaasd. Omdat zij alles éven eigen en oorspronkelijk deed. Dan met een verfijnde huichelarij, gebruikte zij Manus als speelkameraadje en doopte zij hem met overmatige, ironische verkleinwoordjes, en dan weer leek zij te steunen op de stronkige sterkte van zijn geest, die heel de verwarrende wils-ontaarding van haar grillig nukkenbestaan in een enkele benarde seconde moest omgrijpen. Peet kon haar wel ranselen, als zij soms schunnige liedjes van de vlakte in een krinkelende wulpsch-heid, neuriënd nazong tusschen de blanke scherpe tandjes. Maar zoodra hij weer alleen was en naar haar verlangde, volgde Manus zelf in droeve en hartkloppende spanning, de liederlijke wijsjes die Corry zoo sarrend-fijntjes en plagerig zong, terwijl zij de refreinen met allerlei vunzige zinspelingen erbij, schei-gejaagd en straatjongensachtig-overmoedig affloot. Het walmende en zwoele van haar kwaadaardige zinnelijkheid kon Manus op die uren wel zweepen en hekelen. Doch als hij dan éven slechts de punt van Corry's geestige neusje zag, dan dadelijk beet hij zijn vlijme woorden op de tong terug en slikte hij al zijn dwaashartig, zanikend preeken en oudemannen-leuteren in. Toch kon hij van zichzelf wel wegvluchten van angst, om zijn beklemmende karakter-verzwakking en zijn krachteloos reageeren op