DERDE HOOFDSTUK.
I
Minnaarsnoodlot en sarcastische zelfspot uit verdriet. — De Paljasnatuur in ieder menschelijk wezen.
Dwars door Manus Peet's ongeleerde mijmer-diepzinnig-heid was Corry Scheendert toen voor zijn oogen komen óp-dansen, de blonde prachtmeid, stoeisch, aanhalig, alles-uit-flappend, brutaal en kil-boosaardig grinnikend, met ontstellende mond-liederlijkheid. Weerlichtsnel zag hij Corry haar kuiten ontblooten, terwijl zij op hem aanliep met iets van onbe-wust-wellustig lokken in haar wiegende heupen. En dadelijk het wreed-tartende in haar krenkenden spreektoon. Het éérst zag Manus niets dan haar verrukkelijk-lenig, rank en hoog lichaam, de zware golving van haar blond kapsel, in een soort van overweelderige, wilde woede, losjes saämgeperst op haar hoofd; zag hij alléén haar bloemwitte vel en de gouddonkere, wrangspottende tinteloogen. Toén, het trotsche, heerschzuchtig-mooie gezicht, den fijnen, kleinen neus, den streng-kuischen, fijn-gelipten, toch teederen mond. Manus had, nog niét verliefd, onmiddellijk Corry's dubbelnatuur doorzien, de misleidende bekoring van haar onverhoede zwenkingen en bewegingen,