47
lende zinnelijkheid van haar schoongelijnde kuiten, en haar rok vliegensvlug op-en-neêr te tillen, was gebleven. Het maakte al de vurige kerels in haar omgeving dol van prikkeling en drang, doch zij, in haar koud-erotische natuur, scheen de sen-sueele verwarring die zij ermee wekte niet te bemerken noch iets van haar eigen ontuchtige bevalligheid te beseffen.
Nimmer zag Manus bij een jong wezen zulk een stoute zelfnegatie.
De laatste weken was zij tegenover Manus óf sarrend-onverschillig óf van een raadselachtige zoethartigheid. Om het eerste haatte, om het tweede aanbad Peet haar. Want nog altijd bleef zij het kind-meisje en de vol-rijpe vrouw, die in een onbegrijpelijke fijnheid van dooreenstrengelend instinct, haar dubbelzinnige en brandend-wulpsche gedachten met een verstommende argeloosheid verborg; die dan haar weeken wellust achter een gesloten en fieren vrouwentrots liet gissen en dan plotseling weer met verliefde blikken en opzettelijke aanrakingen, haar hunkerend verlangen naar zachtheid en teederheid of naar geeselende neerwerping door een gewelds-kerel, naar hartstocht-verdwazing, in een smeekende, bijna smachtende stem openbaarde.
Manus kwam nog veel bij Nel en Frans Leerlap en daar ontmoette hij haar bijna iederen avond in de Lindenstraat. Doch die ontmoetingen werden hem hel en hemel tegelijk. Want al naar Corry's genotzuchtige grillen en verleidings-stemmingen, ademde hij wijd óf beklemd. Soms stond zij kaarsrecht vóór hem en in haar ranke leest lijnde een prachtige trots en heersch-kracht. De witte, bloemblanke huid en hals, onder de zware kruiving en springgolving van haar goud haar, bracht Peet in nijpende verrukking.
Als hij haar dan zoo bestaarde, in halfverwezen bewondering, wist hij een oogenblik daarna, onder zoelende bezinning, met zijn eigen wanstaltige tegenwoordigheid, zijn nagels-knabbelende en kleintjes-ronddribbelende persoontje, geen raad meer. Eindelijk begon het haperende stotterspelletje van zijn tong