89
van haar moest kunnen verdragen; vooral haar spot, haar teisterende drift; vooral haar hoon, bij de gedachte dat zijn barrelaars-trots feller en haatgieriger zou wezen dan zijn onderworpen liefde aan haar. Zij moest dan de verstompte uitdrukking van schrik zien op de tronies van kerels die haar begeerden. Zij moesten haar lichtzinnigste scheldrazernijen dulden, haar koude heerschkracht, haar kwaadaardige en kattige, haar verachtende en tergend-verschalkende, slimme houdingen. Zoo besefte Corry een énkel oogenblikje, ook Manus' dwaze verliefdheid en daarom overkerfde zij zijn hart met haar meest wrange en diepst-innagelende spotwoorden. Dwars door deze heete hekeling en koud-wilskrachtige grillen zocht Peet in een folterende onzekerheid, toch naar de kern van haar eigenst-vrouwelijke natuur en zoo greep hij échter Corry's stuipachtige vroolijkheid, haar bijna huilenden jubel, haar kwel- en krenk-zucht en haar tartende hatelijkheid, naar dat wat zij toch eigenlijk óók was: liefde-hunkeraarster, ondanks haar uit-heemsche onbestendigheid, haar ziekelijk brandmerken, haar schaamtelooze uitgelatenheid. Dan greep hij vast als de loerende kreeft met nijpscharen, zijn tegenstribbelige en geblufte prooi en hief hij haar óp en kantelde haar om-en-om, tot zij zelf niet meer besefte wat onder en boven heette. Dan, in zulk een sarcastischen en wreeden greep van Peet, die haar ook niet meer ontzag in zijn ontmaskeringen, begonnen Corry's oogen heel droef en teeder te wazen en zonk in haar stem een bevende, aanminnige zachtmoedigheid. Ook Manus verloor dan zijn snijdenden toon; deed niets meer dan speelsch mikken als op een pop in een pistool-schiettent; schiep alleen vermaak in gevaarloos knallen en in dampwolkige ontploffingen. Onder Corry's ziels-inkrimpende en vernederende zachtzinnigheid werd het zoo zoel om Manus' hart; zuchtte hij telkens, meewarig:
— Schepseltjelief... schepseltjelief!
En ook Corry kon dan plots met den brozen streelklank van haar fijn geluid, zoo heerlijk-ernstig praten over alles en zoo