II
stillere herfstloover heentikkeren, beglimmerend 't groen, 't overal uitpralende, woeste prachtgroen van Wiereland. Dan hóórde ie, onbewust op z'n akker, in de stillere grondgeluiden zag-ie in den lageren zonnelichtdag ,het woel-gloeiende zomer-sche, 't roesleven van 't stedeke vergaan, verruischen in den herfst ; drong er vaalte op het veld, vreemde vaalte en late schijnsels op de paadjes, tusschen hagen en tuinderijen ; kleuren die 'm vervreemdden van 't leven, die ie aanvoelde niet meer fel, als zomermooi. Dan doordrong 'm, dat alles weer aan 't zinken was, de groote zomerkoorts van werk en ploetering, maar toch omgeurd van aardbei-zoete aroma's en versche-groentereuk. Dan voelde ie angstig, om-zich-heen en in zichzelf aansluipen barren doodslaap van den winter, die honger,, nare kregelkermende kilheid en luiering bracht. Stiller kwam ie al thuis, schoof ie z'n kopje leut langzamer naar zich toe, lachte ie met z'n vermummied wijfje niet meer gemoedelijk, pruttelde en gromde ie, strak voor zich uit, z'n mijmer-zorgen. De blompotjes stonden dan uitgegrauwd, verdord, voor z'n klein krotraampje, en geen geurtje, geen kleurtje was achter noch in z'n armoegrimmig donker straatje te zien. Nou was alles dood; de tuinderij dood, de bollen dood, de boomen dood, hij ook dood en triestig, naar en vervelend. Nou tergde er saaiheid, werd alles ramp om 'm heen. Nou was ie afgekaald en uitgeput als z'n blommepotjes op 't vensterplankje voor z'n raam. Zwaar begon te dreigen de dood-triestige donkere herfst-lucht in z'n krotje, de late grijze duizeling en druiling, hij al bijna werkeloos. Dan de winter, de sarrende zwarte winter, zwart voor hèm, al blinkte 'r ijs en zon ; de winter, dien ie vervloekte, de gierende dolle waai-winter, die z'n streek lam sloeg en vereenzaamde tot woestenij. Nergens, nergens wat voor 'm te verdienen: dood z'n krotje, dood z'n raampje, suf z'n wijf, z'n kat in huis, in de stoof ; dood z'n blommetjes, dood hijzelf en z'n pijpie. — Dan moest z'n vrouw gaan bedelen bij den rijkdom van 't stedeke, huis aan huis. Dat bedelen huis aan huis van z'n wijf deed 'm krimpen van schaamte en van drift soms, omdat ie was een mannetje van eergevoel, een van ouën